Gebroken hart syndroom
Het ‘gebroken hart syndroom’ wordt gekenmerkt door acuut optreden van hartfalen, vaak na een emotionele of fysieke uitlokkende factor. [...]
Recent zijn de resultaten gepubliceerd van een studie met data afkomstig van meer dan 10.000 patiënten die in het ziekenhuis waren opgenomen vanwege COVID-19. Het betrof gecombineerde data afkomstig uit de CAPACITY-COVID registratie (www.capacity-covid.eu) en de LEOSS (Lean Open Survey on SARS-CoV-2 infected patients) studie (www.LEOSS.net). In het onderzoek werd het klinische beloop en de kans op overlijden of cardiale complicaties tijdens opname voor COVID-19 vergeleken tussen patiënten met en zonder hartziekte in de voorgeschiedenis. Binnen de groep van patiënten met een cardiale voorgeschiedenis werd tevens de relatie tussen het type hartziekte (cardiale diagnose) en het risico op overlijden bestudeerd.
Van de 10.481 patiënten in het
onderzoek was meer dan de helft (52%) ouder dan 65 jaar. De meeste
patiënten waren man (61%) en 45% had overgewicht (BMI > 25 kg/m2).
Bij
opname waren 3.195 patiënten (30.5%) reeds bekend met een hartziekte.
Vergeleken met patiënten zonder cardiale voorgeschiedenis waren de
bekende hartpatiënten ouder, vaker man (66% versus 59%). Daarnaast
hadden ze meer cardiale risicofactoren en bijkomende ziekten
(co-morbiditeit). De meest voorkomende cardiale diagnoses waren
coronairlijden (15%) en ritme- of geleidingsstoornissen (15%). Het
aantal patiënten met een voorgeschiedenis van hartfalen was 762 (7%).
Naast hartziekten, waren diabetes (24%) en nierinsufficiëntie (12%) de
meest voorkomende bijkomende medische aandoeningen bij opname.
De
mediane duur tussen de start van de klachten en ziekenhuisopname was 6
(2-9) dagen. Koorts (60%), hoest (56%) en kortademigheid (53%) waren de
meest voorkomende klachten. Deze klachten kwamen het vaakst voor bij
patiënten tussen de 45 en 65 jaar. De mediane opname duur was 9 (5-19)
dagen. Meer dan een kwart van de patiënten (25%) werd opgenomen op de
intensive care met een mediane opname duur van 13 (6-24) dagen.
Tijdens
opname overleden 2111 patiënten (20%). De kans op overlijden was sterk
gerelateerd aan leeftijd: 2% in de leeftijdsgroep van 18-25 jaar, versus
42% in de groep > 85 jaar. De sterfte bij patiënten die bekend waren
met een hartziekte was bijna twee keer zo hoog als bij patiënten zonder
cardiale voorgeschiedenis: 30% versus 16%. De kans op het optreden van
ernstige cardiale complicaties (myocarditis, hartinfarct, nieuw
hartfalen) tijdens opname was laag: respectievelijk 0.3% (n = 28), 0.6%
(n = 60) en 1.2% ( n = 115). Andere ernstige cardiale complicaties zoals
kamerritmestoornissen, endocarditis en pericarditis werden alleen
geregistreerd in de CAPACITY-COVID registratie en kwamen ook weinig voor
(< 1% van de patiënten). Hartinfarct en nieuw hartfalen kwamen vaker
voor bij patiënten met een cardiale voorgeschiedenis. De meest
voorkomende trombo-embolische complicatie tijdens de opname was
longembolie. Dit werd gediagnosticeerd bij 4.2% van de patiënten. Alle
complicaties kwamen vaker voor bij patiënten die werden opgenomen op de
intensive care of die overleden tijdens opname.
Als gecorrigeerd
wordt voor verschillen in de baseline karakteristieken tussen patiënten
met en zonder hartziekte in de voorgeschiedenis (bijvoorbeeld leeftijd,
geslacht, risicofactoren, bijkomende ziekten), blijkt dat een cardiale
voorgeschiedenis geen verhoogde kans meer geeft op overlijden in het
ziekenhuis. Bij patiënten met een cardiale voorgeschiedenis was ernstig
hartfalen (NYHA klasse III-IV) de belangrijkste onafhankelijke
voorspeller van overlijden in het ziekenhuis. Deze patiënten hadden na
correctie voor verschillen in baseline karakteristieken 43% meer kans om
in het ziekenhuis te overlijden. Het risico op overlijden bij deze
patiënten was sterk afhankelijk van de leeftijd. Het risico op
overlijden bij patiënten met ernstig hartfalen jonger dan 65 jaar was
bijna twee keer zo groot was als het risico bij patiënten ouder dan 65
jaar. Naast ernstig hartfalen was ook boezemfibrilleren een
onafhankelijke voorspeller van ziekenhuis sterfte. Patiënten bekend met
boezemfibrilleren hadden een 14% hogere kans om in het ziekenhuis te
overlijden. Andere cardiale diagnoses, inclusief coronairlijden, gingen
echter niet gepaard met een verhoogde kans op overlijden tijdens opname.
Van de patiënten die worden opgenomen met COVID 19 is bijna één op de drie bekend met een hartziekte in de voorgeschiedenis. Deze patiënten zijn over het algemeen ouder, vaker man en hebben meer bijkomende aandoeningen. De uitkomsten in deze groep bij een ziekenhuisopname voor een COVID 19 infectie zijn dan ook slechter dan bij patiënten zonder hartziekte in de voorgeschiedenis. Als er echter gecorrigeerd wordt voor de verschillen in baseline variabelen (zoals leeftijd, geslacht, risicofactoren, bijkomende ziekten), blijkt dat een hartziekte in de voorgeschiedenis geen voorspeller meer is voor sterfte in het ziekenhuis.
De relatie tussen een bekende hartziekte en sterfte in het ziekenhuis is in dit onderzoek niet eenduidig. Duidelijk is dat patiënten die bekend zijn met ernstig hartfalen de grootste kans hebben om in het ziekenhuis te overlijden, gevolgd door patiënten met boezemfibrilleren. Bij andere groepen hartpatiënten (bijvoorbeeld patiënten bekend met coronairlijden), wordt echter geen verhoogde sterfte kans gezien bij een ziekenhuisopname voor COVID 19.
Heeft u inhoudelijke vragen aangaande het onderwerp van deze nieuwsbrief? Stuurt u dan gerust een email naar communicatie@hartkliniek.com.
Het ‘gebroken hart syndroom’ wordt gekenmerkt door acuut optreden van hartfalen, vaak na een emotionele of fysieke uitlokkende factor. [...]
Therapie waarbij dieren worden opgenomen in behandeling voor aandoeningen kan meerdere gezondheidsvoordelen bieden. [...]
Voor de evaluatie van patiënten met pijn op de borst in de cardiale praktijk is het eerst van belang om een goede anamnese af te nemen. [...]